Gelet op het feit dat desmidiaceeën in het aquatisch milieu een aanzienlijk deel van de biomassa aan eencellige algen kunnen uitmaken, ligt het voor de hand dat ze ook een belangrijke rol spelen als voedselbron voor allerlei ongewervelde dieren. Er is echter opmerkelijk weinig wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp te vinden. Ongetwijfeld hangt dit samen met het feit dat het meeste onderzoek met betrekking tot dit onderwerp gericht is op de begrazing van fytoplankton door zooplankton in diepere, veelal voedselrijke wateren — uitgerekend het milieu waarin sieralgen slechts een ondergeschikte rol spelen. Wel is gebleken dat sieralgen voor zooplankton als cladoceren (watervlooien) en copepoden (roeipootkreeftjes) in principe een bruikbare voedselbron vormen. Waar sieralgen namelijk incidenteel in het fytoplankton tot dominantie komen, kunnen ze wel degelijk in het darmkanaal van cladoceren worden aangetroffen (Infante 1973). Uit experimenten is gebleken dat vooral soorten zonder slijmkapsel, zoals Staurastrum chaetoceras, door watervlooien goed verteerd worden; met ingekapselde soorten zoals Cosmarium abbreviatum var. planctonicum hebben ze meer moeite (Coesel 1997).
Mouse-over foto's ©
Peter Coesel
Daphnia
galeata, gevoed met een culture van Cosmarium abbreviatum var. planctonicum. In de darm zijn tal van intacte cellen van Cosmarium herkenbaar.
mouse-over: Detail van intacte Cosmarium-cellen (beschermd door een slijmmantel) in de darm van Daphnia galeata.
Foto © Peter Coesel
Uitwerpselen
van Daphnia galeata waarin nog steeds intacte (levende?) cellen van Cosmarium herkenbaar zijn.
Foto © Peter
Coesel
Terwijl dus de betekenis van desmidiaceeën als voedselbron voor dierlijke organismen in het open-watermilieu relatief gering is (althans in de gematigde klimaatregio’s, want in de tropen ligt het mogelijk anders), zijn er tal van aanwijzingen dat sieralgen een belangrijke component vormen in het menu van de meest uiteenlopende litorale diersoorten, varierend van eencelligen tot vissen (Brook & Ells 1987; Coesel 1997). In het bijzonder waar sieralgen een met het blote oog zichtbare film over het onderwatersubstraat vormen, kunnen ze in grote aantallen verorberd worden door langskomende grazers als raderdieren, muggenlarven , wormen, etc.
Foto © Michael
Dingley
Een rotifeer (raderdiertje) met in de darm diverse Closterium-soorten.
Foto © Wim
van Egmond,
Rotifeer Tetrasiphon hydrocora met cellen van Micrasterias rotata.
Foto © Alfred van Geest
Detail van de slokdarm van hetzelfde raderdierexemplaar waarin de volgende sieralgsoorten kunnen worden herkend: Cosmarium amoenum, Staurastrum teliferum, Staurastrum brachiatum, Staurodesmus dejectus en Euastrum bidentatum (in zij- en top-aanzicht).
Foto © Alfred van Geest
Een andere rotifeer die een serie verschillende sieralgen consumeerde, waaronder een grote cel van Euastrum crassum.
Foto © Wim van Egmond, mouse-over
Een oligochaete worm met in de darm uiteenlopende algen, waaronder Closterium moniliferum.
Foto © Wim
van Egmond, mouse-over
Een amoebe (Amoeba proteus) gebruikt twee pseudopodia (schijnvoetjes) om een Staurastrum te verschalken.
Foto © Koos
Meesters
Een heliozoo (zonnediertje) die flink wat cellen van een kleine Actinotaenium-soort verorberd heeft.
Foto © Wim
van Egmond
Een ciliaat (trilhaardiertje) met enkele cellen van de ridderkruis-soort Micrasterias truncata.
Incidenteel stuit men op cellen van sieralgen die nauw omsloten zijn door een transparant, scherp begrensd kapsel ter dikte van ongeveer een micrometer, zonder zichtbare externe sculptuur. Al lange tijd hebben algologen zich het hoofd gebroken over de mogelijke aard van bedoelde kapsels. Voor een informatief overzicht, zie Wasylik (1962). Volgens laatstgenoemde auteur is de meest waarschijnlijke veroorzaker van zo’n kapsel de amoebe-achtige Chlamydomyxa labyrinthuloides, die parasiteert op uiteenlopende plantaardige organismen. Mogelijk betreft het hier hetzelfde organisme dat door Lenzenweger (1972) beschreven is als een amoebesoort die gespecialiseerd zou zijn in het vangen van sieralgen.
De amoebe in kwestie, traag van beweging en ‘taai-vloeibaar’, pleegt een of meer sieralgcellen in te sluiten om zich vervolgens te omgeven met een dun, scherp begrensd kapsel. Na opname van (een deel) van de sieralg-celinhoud, slipt de amoebe door een opening naar buiten om de huls met een of meer dode, meer of minder lege sieralgcellen achter te laten. Canter-Lund & Lund (1995: 260-263) beelden soortgelijke verterings-cysten af van een amoeboid organisme, genaamd Asterocaelum, dat zich voornamelijk voedt met centrische diatomeeën.
Foto © Henk
Schulp, mouse-over
Cellen van een ongeïdentificeerde amoebesoort, tezamen met cellen van de sieralg Cosmarium meneghinii. Naast vrijbewegende, ronde tot ellipsvormige amoebecellen zijn ook cysten met lege Cosmarium-cellen te zien, als ‘afvalzakken door de amoebe-cellen achtergelaten.
Foto © Peter
Coesel
Cel van Cosmarium quadrum , ingekapseld in een cyste van een onbekend organisme, mogelijk de amoebe-achtige Chlamydomyxa labyrinthuloides.
Voor meer informatie
en illustraties, zie de Mesotaenium macrococcum en de sites van
Bill Ells , http://www.microscopy-uk.org.uk/mag/artmay98/desfood.html,
Wim van Egmond , http://www.microscopy-uk.org.uk/mag/artsep03/menu.html
Literatuur: