Foto 1: Groot blaasjeskruid komt vooral voor in voedselrijker water. In voedselarme milieus leven soorten die meestal kleiner zijn. In beide gevallen is blaasjeskruid het substraat bij uitstek om sieralgen te verzamelen. |
Waar zijn sieralgen te vinden?
Waterplanten, bij voorkeur met fijn gevederde bladeren, zijn zeer geschikte vindplaatsen voor sieralgen. Daarvan steekt blaasjeskruid (Utricularia) met kop en schouders bovenuit. Soorten van dit geslacht van vleesetende waterplanten blijken in de praktijk een schat aan sieralgensoorten op te leveren en bij excursies wordt daar altijd in het bijzonder naar gezocht. Maar ook andere planten met fijn gevederde bladeren, zoals vederkruid (Myriophyllum) en sommige soorten fonteinkruid (Potamogeton) kunnen een rijke oogst opleveren. Veenmos (Sphagnum), een mossoort die veel voorkomt in zeer voedselarme milieutypen, is ook een belangrijke schatkamer voor sieralgen en levert vaak heel andere soorten op dan blaasjeskruid. Andere plantaardige substraten waar sieralgen zich kunnen ophouden zijn rietwortels, flab (kluwens draadalgen), maar ook dode plantenresten van onduidelijke herkomst kunnen interessante vondsten opleveren. Ten slotte zijn sieralgen te vinden op de kale bodem zelf. Het is dan ook belangrijk om bij een inventarisatie van een gebied van meerdere substraattypen monsters te verzamelen. Monster niet alleen open water. De oever waar de vegetatie zo dicht is dat het water niet afzonderlijk zichtbaar is levert sieralgen op. Vergeet niet dat voordat er gemonsterd is, de waterspiegel hoger gestaan kan hebben en dat bij het verlagen ervan de sieralgen als een dunne laag op de oever kan achterblijven. Sieralgen zijn microscopisch klein en kunnen in dunne waterfilms leven. Sommige soorten hebben zelfs een uitgesproken voorkeur voor deze dunne waterfilms, en dit wordt een (sub)atmofytische levenswijze genoemd. Vaak zijn deze soorten goed bestand tegen uitdrogen. Vochtige gebieden waar amper vrij water zichtbaar is, zoals natte heide, hooiland of moskussens mogen bij het verzamelen dan ook niet overgeslagen worden. Hetzelfde geldt voor vochtige plekken vlak boven de waterspiegel (spatzone) en druppelend regenwater langs rotsen en muren. Daar worden vaak specifieke soorten gevonden die op andere plaatsen niet gevonden worden. Zelfs stadsfonteinen en regengoten kunnen sieralgen opleveren! Uitgaande van de verschillende plaatsen waar sieralgen te vinden zijn, zijn er technieken ontwikkeld om deze te verzamelen. Hieronder zullen de meest gebruikte technieken behandeld worden. |
Foto 2: Veenmos (Sphagnum) kan zowel onder water (submers) als boven water (emers) groeien. Hoewel veenmos vooral in de gematigde gebieden en bergstreken voorkomt, groeit het ook op de evenaar, waar deze foto is genomen. | |
Foto 3: Een ven in Drenthe met een zompige oeverrand. | |
Foto 4: Een regenplas langs de snelweg. Omdat bij de aanleg van wegen bouwafval wordt gebruikt voor de versteviging van het dijklichaam, ontstaat een harde onderlaag waar regenwater op blijft staan. Deze plasjes kunnen meer interessante soorten opleveren dan de (vervuilde) omliggende sloten. |
Foto 5: Met de hulp van de duim loopt het uitgeknepen water gemakkelijk in de monsterfles. |
Foto 6: Een haak aan een lange steel maakt het mogelijk om wat verder van de oever af te monsteren ... |
KnijpmonstersHoe zijn sieralgen nu het beste van waterplanten (of resten daarvan) te verwijderen? Daarvoor is een heel handige techniek ontwikkeld die bekend staat als uitknijpen. Monsters die op die manier verzameld zijn worden knijpmonsters genoemd. Allereerst worden plukken organisch materiaal verzameld en in de hand genomen. Door zachtjes te knijpen wordt een deel van het overtollige water verwijderd. Vervolgens wordt de vuist omgedraaid en door nu heel hard te knijpen, kan het water uit de vegetatie langs de duim, die recht naar beneden wordt gehouden, in het potje druppelen (foto 5). Gooi de uitgeknepen plantenresten daarna niet op de kant, maar terug naar de plek waar het verzameld is. Zo wordt zo min mogelijke schade aan de natuur berokkend. Planten die vlak langs de oever groeien zijn eenvoudig met de hand te verzamelen. Om planten verder van de oever te verzamelen, kan gebruik gemaakt worden van een stok met daaraan één of ander grijpinstrument, bijvoorbeeld een hark of haak (foto 6), of een stuk touw met daaraan een anker bevestigd (foto 7 & 8). Ook een planktonnet kan daarvoor gebruikt worden, maar daarover straks meer. Een bootje huren kan natuurlijk ook. Bij het uitknijpen van waterplanten is het belangrijk dat bij het verzamelen zo min mogelijk bodemmateriaal wordt meegenomen, omdat dit vaak zand bevat. Zandkorreltjes zijn niet prettig om bij het microscoperen onder het dekglas te hebben liggen, evenals allerlei organische rommel waar de algen in verstopt kunnen raken. Soms bestaat de vegetatie slechts uit een dunne laag planten boven een modderige ondergrond, zoals bij de oever vaak het geval is. In dat geval is het moeilijk om de vegetatie af te schrapen zonder de modder mee te nemen. Dan kan de dekseltruc uitkomst bieden. Door een dekseltje van een monsterflesje omgekeerd in de vegetatie te duwen (desnoods met de voet) wordt het water eruit geperst en loopt het over de rand in het dekseltje, zonder dat de modder meekomt (foto 9 & 10). Het dekseltje kan vervolgens geleegd worden in het flesje. Dezelfde truc is ook uit te voeren met een lepeltje. Een wit plastic lepeltje (foto 11, boven) is daarvoor waarschijnlijk het handigst. |
Foto 7: ... maar met een (zelfgemaakte) anker aan een lang stuk touw kom je nog verder. |
Foto 8: De vangst van een werpanker. | |
Foto 9: De dekseltruc ... |
Foto 10: ... en het resultaat |
Foto 11: Met een plastic lepeltje of een plastic pipetje met ballonnetje kunnen sieralgen van de bodem verzameld worden, zonder veel zand of organische rommel mee te nemen. |
BodemmonstersSoms is er nauwelijks vegetatie (bergbeekjes, geschoonde vennetjes) en kan er alleen gemonsterd worden van de bodem. Stenen kunnen worden afgekrabd met een lepeltje, een mesje, de rand van een dekseltje of elk instrument dat daarvoor geschikt is. Is de bodem zacht dan bestaat weer het gevaar dat zand of veel dood materiaal wordt meegenomen. Voorheen werd hiervoor gebruikt gemaakt van een lepeltje (foto 11, boven) dat met de bolle kant voorzichtig tegen de bodem wordt gehouden. Door het lepeltje zachtjes horizontaal heen en weer te bewegen dwarrelt de bovenste film van de bodem langzaam op en komt in het lepeltje terecht dat vervolgens in een monsterflesje geleegd kan worden. Dit soort monsters wordt wel lepelmonsters genoemd. Een nieuwere techniek maakt gebruik van een plastic pipetje met ballonnetje (foto 11, onder). Met dit kleine handige apparaatje kan heel voorzichtig de bovenste film van de bodem worden opgezogen. |
Foto 12: Het bovenste planktonnet heeft een kraantje, de onderste een flesje, maar er zijn ontelbare variaties mogelijk. Foto © Henri Schlötz |
NetmonstersEen planktonnet (foto 12) is natuurlijk ideaal om (tycho)planktonische sieralgen te verzamelen, maar ook de exemplaren die tussen de bladeren van waterplanten liggen kunnen met een net verzameld worden. Daarvoor wordt het net krachtig door de vegetatie getrokken (foto 13), waardoor de sieralgen door de waterbeweging los van de vegetatie in het net terecht komen. Erg handig op plaatsen waar de vegetatie niet bereikbaar is. Voor wetenschappelijk onderzoek is het wel belangrijk om te vermelden of met het net alleen plankton verzameld is of dat ook de vegetatie is meegenomen. Bij het binnenhalen er goed op letten dat de boden niet geraakt wordt, anders zit je met een net vol modder (foto 14). Om de algen van het netmateriaal los te krijgen, zodat ze in het verzamelreservoir onder in het net terechtkomen, houdt je het net in het water, waarbij de netopening boven water blijft. Door voorzichtig schuddend het net langzaam boven water te tillen, waardoor het water de tijd heeft om door het net te verdwijnen, komen de algen in het reservoir terecht. Bij grote netten kan je ook het net zo dicht mogelijk bij de opening een slag draaien, zodat er min of meer een met water gevulde afgesloten compartiment ontstaat. Door dit compartiment heen en weer te schudden, komen de algen los. Als je daarna het water door de mazen laat weglopen terwijl je het net een beetje in beweging houdt, zal het meeste algenmateriaal in het reservoir terecht komen. Net zoals met veel dingen geldt ook hier: oefening baart kunst! Sommige netten hebben een reservoir dat los geschroefd kan worden, andere netten hebben een kraantje waardoor de inhoud in een flesje geleegd kan worden. Is beide niet mogelijk, dan pak je het reservoir aan de buitenkant vast en duw je het voorzichtig door de netopening heen naar boven en kieper je de inhoud vervolgens in een monsterflesje. Een planktonnet kan je kopen of zelf maken. In dit artikel zal daar aan voorbij gegaan worden. Zoek eens op het Internet. Wel nog een opmerking over de maaswijdte. Een kleine maaswijdte heeft als voordeel dat ook de kleinste soorten verzameld kunnen worden, maar heeft als nadeel dat het net snel dichtslibt als er veel algen in het water zitten, vooral als dat soorten zijn waarvan de cellen omhuld zijn met slijmkapsels. Dan is een net met een wat grotere maaswijdte aan te raden, waarbij dan de kleinste soorten gemist zullen worden. Als het net echter vol raakt met algen zullen deze echter als filter gaan werken, waardoor ook de kleinere soorten in het net blijven zitten. De voor sieralgenonderzoek meest gebruikte netten hebben een maaswijdte van 30 tot 60 micrometer. | |
Foto 13: Hier wordt het planktonnet door de vegetatie heen getrokken. | ||
Foto 14: Bij het laatste stuk het net goed omhoog tillen, zodat er geen modder van de oever meekomt. |
Foto 15: Verzamelpotjes van 50, 25 en 5 ml. |
VerzamelpotjesFlesjes waarin biologisch materiaal wordt bewaard worden traditioneel potjes genoemd. Voor sieralgenonderzoek wordt daar meestal 50 ml flesjes van zacht polyethyleen (PE) gebruikt (foto 15, links). Deze flesjes zijn lichtdoorlatend en hebben een deksel die goed afsluit. Als je het materiaal een tijdje vers wilt bewaren dan is het verstandig om het flesje niet tot de rand te vullen, zodat er wat lucht boven blijft. Is volume of gewicht een probleem dan zijn er 25 ml flesjes van hard PE-materiaal (foto 15, midden). Omdat deze flesjes moeilijk samendrukbaar zijn, zijn ze waarschijnlijk het meest geschikt voor transport in een vliegtuig, vanwege mogelijke drukverschillen die daar kunnen optreden. Ook voor permanente opslag zijn dit handige ruimtebesparende flesjes. Voor de echte grammenjagers zijn er ook nog flesjes van 5 ml (foto 15, rechts). Misschien geschikt om monsters met de post te versturen. |
Foto 16: Injectiespuit om formaline te doseren. |
Houdbaarheid en fixatieLevende monsters van sieralgen kunnen enige tijd worden bewaard. Hoe lang dat is, is afhankelijk van de temperatuur en de hoeveelheid organisch materiaal dat in het monster is meegenomen. Dat laatste is min of meer te controleren door er aan te ruiken. Stinkt het monster dan is het vaak niet lang goed te houden. Sterk verontreinigde monsters die verzameld zijn op een warme zomerdag kunnen zelf al bederven tijdens het transport naar huis. Sommige verzamelaars nemen dan ook een koeltas mee het veld in. Sommige monsters zijn daarentegen wel 2 tot 3 weken goed te houden, vooral als ze in de koelkast worden bewaard. In dat laatste geval stopt natuurlijk wel de fotosynthese, omdat het in de koelkast donker is. Uiteindelijk zullen monsters gefixeerd moeten worden, wil je ze lang bewaren. Dit wordt meestal met formaldehyde (methanal) gedaan. Deze stof is gelukkig nog steeds vrij verkrijgbaar via de apotheek en wordt geleverd in flessen met een concentratie van 37% in water en heet dan formaline (ook wel formol). NB.: Formaldehyde is een gas en prikkelt de neusslijmvliezen, dus altijd in een goed geventileerde ruimte hanteren! Voor fixatie wordt dit aan het monster toegevoegd tot een eindconcentratie van 3-4% is bereikt. Dit gaat het handigst met gebruikmaking van een (naaldloze) injectiespuit (foto 16). Fixatie met formaline leidt er toe dat de celinhoud verschrompeld en voor taxonomische analyse dus nauwelijks nog gebruikt kan worden. Dit is vooral vervelend voor soorten uit de familie Mesotaeniaceae en sieralgen van het geslacht Actinotaenium, omdat daar de chloroplast een belangrijk determinatiekenmerk kan zijn. Ook belangrijke taxonomische kenmerken, zoals extracellulaire secreties (zoals bij Cosmocladium) gaan verloren. Soms is nog wel te zien of er één of meer pyrenoiden (verdichtingen van de chloroplast) per semicel zitten, wat bij sommige sieralgensoorten een onderscheidend kenmerk is. Een voordeel is dat door het verschrompelen van de celinhoud de oppervlaktesculptuur beter zichtbaar wordt, wat bijvoorbeeld bij kleine Cosmarium-soorten heel prettig is. Uiteraard hoeft niet te worden betoogd dat gefixeerd monsterflesjes voorzien moeten worden van een uniek verzamelnummer en liefst in het donker op een koele plaats bewaard moeten worden (foto 17). |
Foto 17: Archiefkastje met gefixeerde monsters. | |
Foto 18: En tenslotte: verzamelen is ook een mooie gelegenheid om van de natuur te genieten. |
Coesel, P.F.M.,1998. Sieralgen en Natuurwaarden. Wetensch. Meded. KNNV,
Utrecht. (zie pag. 25 voor bemonsteren en analyseren.)
Coesel, P.F.M. & Meesters, K.J., 2007. Desmids of the Lowlands. KNNV
Publishing, Zeist. (zie pag. 16 voor ecologie en verzamelen.)
Planktonnetten, monsterpotjes, pipetten, dekglaasjes e.d.: o.a. Outdoor Education
Tekst en foto's © Alfred van Geest. Foto 12 © Henri Schlötz.